In de volgende tekst wordt de geschiedenis van het beleg en ontzet van Leiden besproken.
"Het lot van de Opstand hing af van de loop der gebeurtenissen in Zuid-Holland. Het beleg van Leiden was het kostbaarste, het hardst bevochten, het meest beslissende en het meest heroïsche beleg van de Opstand. Er waren betrekkelijk weinig beroepssoldaten in de stad. De ruggengraat van de verdediging werd gevormd door de schutters. De Spaanse belegeraars bereikten bijna hun doel. Was Leiden gevallen, dan zouden Den Haag en Delft onhoudbaar zijn geweest en de Opstand als geheel zou dan wellicht mislukt zijn. In augustus 1574 raakten de voorraden van Leiden uitgeput en de verdedigers waren er ellendig aan toe. Omdat het lot van de hele Opstand op het spel stond, zette Oranje al zijn kaarten op een poging de schijnbaar verloren stad te redden. Hij stuurde door middel van postduiven zijn belofte aan de hongerende bevolking dat hij hen zou ontzetten als zij nog even volhielden. Boten, voorraden en duizenden zeelieden werden vanuit Zeeland bijeengebracht onder bevel van admiraal Boisot. Ondanks oppositie in de Staten van Holland werden op bevel van Willem van Oranje de dijken langs de Maas doorgestoken teneinde het land meer naar het noorden onder water te zetten. Het ontzet van Leiden was van doorslaggevende betekenis. De Spaanse soldaten ontruimden hierna heel Zuid-Holland, en trokken zich terug op Utrecht en Haarlem."
Bron: J.I. Israel, De Republiek 1477-1806 (Franeker, 1995) deel 1, pp 201-202
In bovenstaande tekst staan oorzaken die de afloop van de gebeurtenissen in Leiden in 1574 kunnen verklaren.
In welke drie van de volgende zinnen komen zulke oorzaken voor? Vraag ontleend aan: Handreiking schoolexamen geschiedenis havo/vwo (SLO, april 2013)