Question
1
Op de arbeidsmarkt heeft men te maken met zowel conjuncturele als structurele ontwikkelingen. In welk van de onderstaande gevallen is sprake van een conjuncturele ontwikkeling?
Uitstoot van werknemers door diepte-investeringen.
Immigratie van werknemers uit Oost-Europa.
Knelpunten op deelmarkten door oplopende vraag.
Question
2
Onder welk van onderstaande groepen werklozen is in het algemeen de uitstroomkans het grootst?
Onder langdurig werklozen.
Jongeren.
Onder ongeschoolden.
Question
3
Hoe groot was op basis van de tabel de netto-participatiegraad in 2008?
70%
47%
45%
67%
Question
4
In welk van de onderstaande gevallen is sprake van verborgen werkloosheid?
Als werknemers graag van baan zouden willen veranderen, maar de economische situatie dat verhindert.
Ouderen die na hun AOW leeftijd toch nog willen werken, maar dit niet langer mogen van hun werkgever.
Als werknemers gebruik maken van een regeling om vervroegd met pensioen te gaan.
Question
5
Voor een gesloten economie (geen economische relaties met het buitenland) zonder overheidssector zijn de onderstaande gegevens bekend.
C = 0,75 Y + 5 (1)
I = 100 (2)
C + I = Y (3)
Alle bovenstaande bedragen luiden in miljarden euro's. C staat voor de geplande consumptie van gezinnen. I staat voor de voorgenomen investeringen van bedrijven. Y staat voor het nationaal inkomen. Verder is nog bekend dat de gemiddelde arbeidsproductiviteit € 60.000 bedraagt en dat de beroepsbevolking 8 miljoen personen groot is.
Is er in deze economie onder- of overbesteding? En met welk bedrag zouden de voorgenomen investeringen moeten toe- of afnemen om de beschikbare productiecapaciteit juist volledig te benutten?
Overbesteding. Vereiste afname investeringen € 60 miljard.
Overbesteding. Vereiste afname investeringen € 15 miljard.
Onderbesteding. Vereiste toename investeringen € 60miljard.
Onderbesteding. Vereiste toename investeringen € 15 miljard.
Question
6
Wanneer spreken we van structuurwerkloosheid in enge zin?
Werkloosheid die ontstaat doordat grote bedrijven hun assemblageafdelingen verplaatsen naar goedkope landen in Oost-Europa.
Werkloosheid die ontstaat door een daling van het consumentenvertrouwen.
Werkloosheid die ontstaat doordat de productie in een bepaalde sector een seizoenpatroon kent.
Question
7
Welke vorm van werkloosheid kan worden verklaard met behulp van het groeimodel volgens Harrod en Domar?
Structuurwerkloosheid die ontstaat door een kwantitatief tekort aan arbeidsplaatsen.
Werkloosheid doordat mensen worden vervangen door machines.
Conjunctuurwerkloosheid.
Question
8
Stel dat een land te kampen heeft met conjunctuurwerkloosheid. Hoe zou de overheid van dat land die kwaal kunnen bestrijden?
Door het bevorderen van meer en betere scholing van werklozen.
Door met loonkosten-subsidieregelingen de loonkosten voor werkgevers te verlagen.
Door het verlagen van de tarieven van de loon- en inkomstenbelasting.
Question
9
In welk van de onderstaande gevallen is sprake van een geschikt middel om frictiewerkloosheid te verminderen?
Verhuiskostensubsidies.
Omscholing, herscholing en bijscholing.
Met databases gevuld met vacatures en werkzoekenden de transparantie van de arbeidsmarkt verbeteren.
Question
10
Wat verstaat men onder de armoedeval?
Het feit dat langdurig werklozen hun werkloosheidsuitkering kunnen verliezen.
Het feit dat mensen achteruit gaan in inkomen als ze werkloos worden.
Het verschijnsel dat werklozen er bij het aanvaarden van betaald werk niet of nauwelijks op vooruitgaan.
Question
11
Bij het arbeidsmarktbeleid speelt het streven naar flexibilisering van de arbeidsmarkt de afgelopen jaren een rol, in Nederland, maar ook in de andere landen van de Europese Unie.
Wat maakt geen deel uit van dat streven?
Verlagen of afschaffen van het wettelijk minimumloon.
Het afschaffen van de algemeen verbindendverklaring van CAO's.
Het vergroting van het verschil tussen het loon en de hoogte van de werkloosheidsuitkering.
Strengere regels op het gebied van ontslagrecht.
Questionmark OnDemand licensed to ThiemeMeulenhoff BV