Feb 16 2019 |
Logged in as : test
Introduction
Natuurkunde deel 3 - Hoofdstuk 01
Question
1
Welke beweringen is juist?
Bewering 1:De zwaartekracht grijpt altijd aan in het zwaartepunt van een voorwerp.
Bewering 2:De normaalkracht grijpt altijd aan in het zwaartepunt van een voorwerp.
Bewering 1 is onjuist en bewering 2 is juist
Bewering 1 is juist en bewering 2 is onjuist
Beide zijn onjuist
Beide zijn juist
Question
2
Bij een stilstaande auto, met het motorblok voor onder de motorkap;
is er geen normaalkracht op alle wielen.
is normaalkracht op de achterwielen het kleinste.
is normaalkracht op de voorwielen het kleinste.
is normaalkracht op alle wielen hetzelfde.
Question
3
In de formule om de luchtweerstand te berekenen,
F
w
=
1
/
2
·
c
w
·
A
· ρ ·
v
2
is;
A
= de dichtheid van de lucht
c
w
= een constante afhankelijk van de vorm
ρ = het frontale oppervlak van het voorwerp
v
= de snelheid van de lucht
A
= het frontale oppervlak van het voorwerp
c
w
= een constante afhankelijk van de vorm
ρ = de dichtheid van de lucht
v
= de snelheid van de lucht
A
= het frontale oppervlak van het voorwerp
c
w
= een constante afhankelijk van de vorm
ρ = de snelheid van de lucht
v
= de dichtheid van de lucht
A
= de snelheid van de lucht
c
w
= een constante afhankelijk van de vorm
ρ = de dichtheid van de lucht
v
= het frontale oppervlak van het voorwerp
Question
4
Op onderstaand voorwerp werken een viertal krachten. Welke uitspraak is waar?
De normaalkracht is te groot getekend.
Het voorwerp staat stil.
Het voorwerp versnelt eenparig naar links.
De krachten zijn op een juiste manier weergegeven.
Question
5
Welke beweringen is juist?
Bewering 1:Bij een rijdende auto is de stopafstand de som van de reactie- en remafstand.
Bewering 2:Bij een rijdende auto neemt de stopafstand meer dan evenredig toe met zijn snelheid.
Beide zijn juist
Bewering 1 is onjuist en bewering 2 is juist
Bewering 1 is juist en bewering 2 is onjuist
Beide zijn onjuist
Question
6
Zie onderstaand diagram;
Je weet niet of het een plaats-tijd-diagram of een snelheid-tijd-diagram is. Welke uitspraak kan dan toch waar zijn?
Het is een plaats-tijd-diagram dat weergeeft dat een voorwerp eenparig naar rechts beweegt.
Het is een plaats-tijd-diagram dat weergeeft dat een voorwerp eenparig versneld naar links beweegt.
Het is een snelheids-tijd-diagram dat weergeeft dat een voorwerp eenparig versneld naar links beweegt.
Het is een snelheids-tijd-diagram dat weergeeft dat een voorwerp stil staat.
Question
7
Welke beweringen is juist?
Bewering 1: Bij een valbeweging van grote hoogte verandert de waarde voor de valversnelling g niet.
Bewering 2: De valversnelling g is overal op aarde hetzelfde.
Beide zijn juist
Bewering 1 is juist en bewering 2 is onjuist
Bewering 1 is onjuist en bewering 2 is juist
Beide zijn onjuist
Question
8
De plaatsfunctie voor een horizontaal bewegend voorwerp is:
X
(
t
)
= 200 + 7
t
- 5
t
2
. De drie uit deze formule te herleiden grootheden zijn;
X
(0)
= 200 m
V
(0)
= 7
m
/
s
a
= 10
m
/
s
2
X
(0)
= 200 m
V
(0)
= 7
m
/
s
a
= - 10
m
/
s
2
X
(0)
= 200 m
V
(0)
= 14
m
/
s
a
= - 10
m
/
s
2
X
(0)
= 200 m
V
(0)
= 7
m
/
s
a
= -2,5
m
/
s
2
Question
9
De snelheidsfunctie voor een horizontaal bewegend voorwerp dat zich op tijdstip
t
= 0 s, 30 meter links van de oorsprong bevindt, is:
v
(
t
)
= 14 + 5
t
. De plaatsfunctie drie uit deze formule te herleiden grootheden zijn;
X
(0)
= 30 m
V
(0)
= 7
m
/
s
a
= - 5
m
/
s
2
X
(0)
= 30 m
V
(0)
= 7
m
/
s
a
= 10
m
/
s
2
X
(0)
= 30 m
V
(0)
= 14
m
/
s
a
= 5
m
/
s
2
X
(0)
= - 30 m
V
(0)
= 14
m
/
s
a
= - 10
m
/
s
2
Question
10
Welke beweringen is juist?
Bewering 1: Bij vrij vallend voorwerp is de som van de zwaarte- en de bewegingsenergie constant?
Bewering 2: Bij een voorwerp dat omhoog wordt gegooid, is de som van de zwaarte- en de bewegingsenergie constant?
Beide zijn juist
Bewering 1 is onjuist en bewering 2 is juist
Beide zijn onjuist
Bewering 1 is juist en bewering 2 is onjuist
Question
11
Een veer heeft een veerconstante van 200 N/m.
Bij welke uitrekking bezit de veer een veerenergie van 200 J?
u
= 0,5m
u
= 2m
u
= 1,41m
u
= 1m
Question
12
Een vuurpijl wordt recht omhoog weggeschoten.
In drie seconden bereikt de pijl zijn hoogste punt.
De windsnelheid bedraagt 18 km/h.
Hoeveel meter is de vuurpijl van zijn rechte baan omhoog afgeweken?
54 meter
18 meter
5 meter
15 meter
Question
13
Vraagstelling: Welke plaatsfunctie zou kunnen passen in onderstaand plaats-tijd-diagram?
X
(
t
)
= 10 - 2
t
2
X
(
t
)
= - 10 + -
t
2
X
(
t
)
= 10 + 5
t
- 2
t
2
X
(
t
)
= 10 + 2
t
2
Question
14
Neem voor
g
= 9.81
m
/
s
2
. Welke beweringen is juist, als je de verliezen door wrijving verwaarloosd? Bewering 1: Een voorwerp van 10 kg, 3 meter met een katrol recht omhoog tillen, kost 294,3 J aan arbeid? Bewering 2: Als je hetzelfde voorwerp via een trap omhoog draagt naar dezelfde hoogte, kost jou dat ook 294,3 J aan arbeid.
Beide zijn juist
Bewering 1 is onjuist en bewering 2 is juist
Beide zijn onjuist
Bewering 1 is juist en bewering 2 is onjuist
Question
15
Bij een formule-1-race maakt Ralph Schumacher 3 pitstops en zijn broer Michael slechts 2.
Met in- en uitrijden kost een pistop ongeveer 30 seconden.
Michael wint zoals gewoonlijk ook deze formule-1-race met een voorsprong van 30 seconden op broer Ralph die tweede wordt.
Wat is waar?
Er is geen uitspraak te doen over de al rijdende gemiddelde snelheid van beide.
Ralph heeft al rijdend, een grotere gemiddelde snelheid gehad dan Micheal.
Ralph heeft al rijdend, een kleinere gemiddelde snelheid gehad dan Micheal.
Ralph en Micheal hebben al rijdend, een gelijke gemiddelde snelheid gehad.
Questionmark OnDemand licensed to ThiemeMeulenhoff BV